Op werkdagen voor 23:00 besteld, morgen in huis Gratis verzending vanaf €20

Achtergrond

Tegen empathie

Empathie kan niet verder tellen dan één, is bevooroordeeld en zet ons niet aan tot het verbeteren van de wereld – integendeel zelfs. Daarom moet empathie zo goed mogelijk de kop worden ingedrukt, betoogt een professor psychologie.

Ger Post | 8 februari 2017 | 4-5 minuten leestijd

‘Empathie is een beetje als racisme: helemaal verdwijnen zal het nooit, maar we kunnen in ieder geval proberen de neiging te onderdrukken.’ Het klinkt als iets dat een anoniem Twitter-ei zegt om te trollen of iemand uit zijn tent te lokken, zoals een recensent van het boek Against Empathy het beschreef. Toch is Yale-professor en auteur Paul Bloom bloedserieus als hij stelt dat empathie meer kapot maakt dan ons lief is. En hij maakt een sterk punt.

Bloom beschrijft empathie als je inleven in iemand anders en voelen wat die persoon voelt – putting yourself in someone else’s shoes. Vaak is dat de ellende van iemand anders, zoals dat van een jongetje dat dood is aangespoeld op een strand, de misère van een familie van wie iemand is omgekomen bij een aanslag of de pijn van een vrouw die is aangerand door een immigrant. Na zo’n dramatisch persoonlijk verhaal zijn we eerder geneigd iets te doen – of dat nu is de grenzen te openen of juist sluiten, te stemmen op een politicus of geld over te maken naar een goed doel.

Alleen doen we dan vaak niet iets dat de wereld beter maakt, stelt Bloom. ‘Uit onderzoek blijkt dat we meer empathie voelen voor mensen in onze eigen sociale groep: mensen die op ons lijken, mensen die erg knap zijn, of jonge kinderen,’ vertelde hij in een interview. ‘Onze empathie is dus ontzettend bevooroordeeld.’

‘Daarnaast is empathie geen rekenwonder: tot twee tellen is al te veel gevraagd. Empathie richt zich meestal maar op één persoon, voor meer is geen plaats. Daarom slaat zo’n tragisch aangespoeld kind van een vluchteling zo aan. Het lijden van één iemand doet ons meer dan het lijden van hele volksstammen.’

Een onderzoek uit 1995, dat Bloom beschrijft in zijn boek, onderbouwt het idee dat empathie zich vaak maar op één iemand richt. Proefpersonen kregen te horen over een stichting die de kwaliteit van leven verbeterde van terminale kinderen. Voordat ze een interview te horen zouden krijgen met een kind dat zich had aangemeld bij de stichting, kregen de proefpersonen instructies om zich empathisch op te stellen, of juist niet.

De helft van de proefpersonen werd gevraagd hun empathie te onderdrukken: ‘Probeer tijdens het luisteren naar het interview zo objectief mogelijk te kijken naar wat er wordt beschreven. Probeer niet verstrikt te raken in hoe het geïnterviewde kind zich voelt, probeer objectief en afstandelijk te blijven.’ De andere helft werd gevraagd juist zoveel mogelijk met het kind mee te voelen: ‘Probeer je voor te stellen hoe het geïnterviewde kind zich voelt over wat er is gebeurd en hoe dit het leven van het kind heeft beïnvloed. Probeer de volledige impact te voelen van wat dit kind heeft meegemaakt en welk gevoel dit heeft veroorzaakt.’ Vervolgens hoorden alle proefpersonen de ‘erg heldhaftige, slimme tienjarige’ Sheri Summers haar pijnlijke ziekte tot in detail beschrijven.

Na het interview werd de proefpersonen gevraagd of ze Sheri hoger op de wachtlijst zouden zetten, boven terminaal zieke kinderen die een hogere prioriteit hadden gekregen maar die zouden moeten wachten als Sheri boven hen op de lijst zou komen. Drie kwart van de proefpersonen die was gevraagd zoveel mogelijk mee te voelen met Sheri wilde het meisje hoger op de lijst plaatsen, terwijl een derde van de proefpersonen die afstandelijk probeerden te blijven dat wilde. ‘De effecten van empathie zorgden niet voor meer rechtvaardigheid,’ schrijft Bloom. ‘Eerder zorgden ze ervoor dat er meer zorg uitging naar degene op wie de empathie werd gericht, ondanks dat dit ten koste ging van anderen.’

Net zoals we ons niet kunnen verplaatsen in honderden kinderen, zo kunnen we ook maar beperkt meeleven met een boom. Dat laatste is volgens Bloom de reden waarom we ‘geen bal aan klimaatverandering doen. We zijn gewend te handelen op basis van reclamespotjes met uitgemergelde kinderen, maar het milieu heeft niet zo’n herkenbaar gezicht.’

Wat is het alternatief? Volgens Bloom is dat rationele compassie: bewust, goed overwogen redeneren, waarbij denken met het hoofd voorrang heeft boven denken met het hart. Net als neurowetenschapper Sam Harris (in The Moral Landscape: How Science Can Determine Human Values) pleit hij voor een utilitaristische manier van redeneren: het verminderen van lijden en dood en maximaliseren van welzijn. Dit begint bij het toegeven dat niet empathie, maar andere factoren ons morele oordeel zouden moeten leiden. ‘Ik denk dat we onze best moeten doen om voor elke beslissing een kosten-batenanalyse te maken. We moeten aan tafel gaan zitten met experts, alle scenario’s uitwerken en ons afvragen: als we dit doen, zou dat de wereld echt een betere plaats maken?’

Over Ger Post
Ger Post (1981) studeerde journalistiek en cognitieve neurowetenschappen en is nu docent brain and cognitive sciences aan de Universiteit van Amsterdam. Naast handboeken over interdisciplinair onderzoek, schrijft hij als journalist stukken over hersenonderzoek voor De Neuroloog en Managementboek Magazine.

Deel dit artikel

Wat vond u van dit artikel?

0
0

Populaire producten

    Personen

      Trefwoorden