Chirurg en onderzoeker volksgezondheid Atul Gawande schrijft in een mooi stuk bij de New Yorker over wantrouwen ten opzichte van wetenschap. Wetenschap definieert hij als een ‘commitment aan een systematische manier van denken, een trouw aan een manier om kennis op te bouwen en het universum te verklaren met testen en feitelijke observaties’.
Zelfs als het bewijs dat uit wetenschappelijke experimenten rolt overweldigend is, dan zijn er nog steeds mensen die er niet aan willen. Ze ontkennen het soms zelfs, schrijft Gawande. ‘Veel mensen blijven bijvoorbeeld geloven dat vaccinaties in de kindertijd autisme veroorzaken (dat doen ze niet), ondanks het enorme bewijs dat het tegenovergestelde uitwijst; dat mensen veiliger zijn als ze een vuurwapen hebben (dat zijn ze niet); dat genetisch gemodificeerde gewassen schadelijk zijn (per saldo zijn ze gunstig); dat het klimaat niet verandert (dat doet het wel).’ Uit een sociologisch onderzoek blijkt dat, ondanks dat sinds 1974 mensen in de Verenigde Staten steeds hoger opgeleid zijn, het vertrouwen in de wetenschappelijke gemeenschap er afneemt.
Hoewel onderwijs mensen aan wetenschap blootstelt, heeft het volgens Gawande ook een averechts effect: het kan ervoor zorgen dat mensen individualistischer en ideologischer worden. ‘De hedendaagse fout is dan ook te geloven dat je onderwijsprestaties je een speciale autoriteit geven op de waarheid. Wat je hebt bemachtigd is veel belangrijker: een begrip van hoe echt zoeken naar de waarheid eruit ziet. Het is niet de poging van een persoon maar van een groep mensen – hoe groter hoe beter – om ideeën te achterhalen met nieuwsgierigheid, leergierigheid, openheid en discipline. Als wetenschappers dus.’
‘Meer nog dan wat je denkt is hoe je denkt van belang. Het belang om dit te begrijpen kan niet groter zijn dan vandaag de dag, omdat we niet alleen strijden voor wat het betekent om wetenschappers te zijn. We strijden om wat het betekent om burgers te zijn.’